<
Retour à la liste

Aftrek beroepskosten en finaliteitsvoorwaarde

Welke beroepskosten mag u, als ondernemer, aftrekken en welke niet? De voorwaarden van artikel 49 van het wetboek inkomstenbelasting zijn nochtans duidelijk. Maar de toepassing ervan is voor interpretatie vatbaar. Vooral de finaliteitsvoorwaarde of intentionaliteitsvoorwaarde geeft aanleiding tot discussie.

Voorwaarden voor aftrekbare kosten

Niet alle uitgaven zijn per definitie ook aftrekbare beroepskosten. We zetten de drie voorwaarden even op een rij.

  1. De realiteitsvoorwaarde: de werkelijkheid van de prestaties dient te worden bewezen.  
  2. De annualiteitsvoorwaarde: de beroepskosten moeten betaald of gedragen zijn tijdens het belastbaar tijdperk.
  3. De finaliteitsvoorwaarde of intentionaliteitsvoorwaarde: de uitgave moet gedaan zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen en/of te behouden.

Finaliteitsvoorwaarde voor interpretatie vatbaar

De finaliteitsvoorwaarde heeft een absoluut karakter en leidt van alle voorwaarden het meest tot discussie. De fiscale administratie probeert dit zo breed mogelijk te interpreteren: elke uitgave moet verantwoord worden. Maar wat met uitgaven die op termijn leiden tot een meerwaarde van investering? U zou gegrond kunnen verdedigen dat de uitgave werd gedaan om belastbare inkomsten te creëren. Deze meerwaardecreatie is op heden niet meer voldoende. Hij moet namelijk gecombineerd worden met het bewijs van werkelijke prestaties geleverd door een belastingplichtige ten opzichte van betwiste kosten. Dit is de zogenaamde ‘bezoldigingstheorie’.

Bezoldigingstheorie

Deze theorie houdt in dat de belastingplichtige bewijst dat de voordelen die hij geniet de tegenprestatie zijn van werkelijk geleverde prestaties. In recente rechtspraak voegde de fiscus hier nog iets extra aan toe. De belastingsaftrekken zijn onrechtmatig omdat er een disproportionaliteit bestaat tussen het (beperkte) belastbare voordeel van alle aard en de kosten die de vennootschap fiscaal kan aftrekken. De fiscale administratie neemt immers aanstoot aan het feit dat de vennootschap de belastbare grondslag in de vennootschapsbelasting kan verkleinen door een mooi voordeel te verstrekken aan zijn/haar bedrijfsleider.

Disproportionaliteit niet altijd gegrond

Uit recente rechtspraak van het Gentse Hof van beroep volgt dat de fiscale administratie deze disproportionaliteit niet kan inroepen Gevolg? De fiscale administratie kan geen extra voorwaarden koppelen aan de toepassing van de bezoldigingstheorie. Stel dat de bedrijfsleider werkelijke prestaties heeft geleverd in het voordeel van de vennootschap en de vennootschap wenst de bedrijfsleider hiervoor te vergoeden door de toekenning van een voordeel van alle aard. Dan kan er geen voorwaarde worden afgeleid uit het feit dat de forfaitaire aftrek van het voordeel van alle aard niet in verhouding staat met de kosten van alle aard.

Beroepskosten onafhankelijk van omvang kosten 

Wanneer de bedrijfsleider de enige is die prestaties levert en de fiscale administratie betwist de prestaties niet, dan is de appreciatie over de omvang van de kosten van dit voordeel een ongeoorloofd opportuniteitsoordeel. Zeker als de intentie bestaat het voordeel in natura toe te kennen als bezoldiging.

De omvang van de bezoldiging behoort immers tot de vrije keuze van de belastingplichtige. De grote omvang van de kosten in hoofde van de vennootschap in vergelijking met de relatief kleine omvang van het belastbaar voordeel bij de bedrijfsleider, is op zich geen reden om de kosten in hoofde van de vennootschap te verwerpen.

Deskundige begeleiding: een must

Deze rechtspraak bewijst eens te meer dat jij als belastingplichtigen alert moet zijn. Voorkom betwistingen en laat je begeleiden door een deskundige die gespecialiseerd is in recente rechtspraak. Zo ben je zeker van de juiste strategie en een sterk dossier.

Bron